Iedere werknemer, vaste- of flexkracht, heeft naast de normale vakantiedagen recht op verlof in bijzondere situaties. De regelingen rondom deze vrije dagen en of je wel of niet doorbetaald krijgt, zijn soms nog wel eens onduidelijk. Hier staan ze voor je op een rijtje.
Soorten verlof
Er wordt onderscheid gemaakt tussen kort verzuim en buitengewoon verlof. Dit zijn in andere woorden, de lengte van de tijd dat je niet kan werken. De redenen voor het “niet kunnen werken” zijn; bijzondere persoonlijke omstandigheden of andere verplichtingen die je niet in je vrije tijd kunt plannen. Denk bijvoorbeeld aan een bezoek aan een dokter, tandarts of andere specialist of bijzondere gebeurtenissen rondom trouwen, geboorte en overlijden. Wél moet je dit minimaal één dag van tevoren laten weten en krijg je in overleg met het uitzendbureau het verlof toegewezen.
Verlofdagen bij uitzendovereenkomst met uitzendbeding
Als je in deze vorm van een fase A overeenkomst zit, bouw je reserveringen op voor kort verzuim. Indien een bijzondere gebeurtenis zich voordoet, krijg je je loon vanuit deze reserveringen doorbetaald, voor zover het tegoed voldoende is. Het resterende tegoed aan kort verzuim wordt samen met het vakantiegeld uitbetaald in juni en bij een eindafrekening.
Verlofdagen bij uitzendovereenkomst zonder uitzendbeding
Als je in deze vorm van een fase A overeenkomst zit, of in fase B of C, heb je recht op doorbetaling van je loon als je een van onderstaande gevallen zich voordoen en je zo mogelijk minimaal één dag van tevoren je verlof hebt aangevraagd.
Een aantal voorbeelden van verlof redenen:
|
Reden voor verlof van werknemer: |
Aantal dagen |
1. |
Ondertrouw van de werknemer |
Één |
2. |
Bij trouwen of geregistreerd partnerschap |
Twee |
3. |
Bij trouwen of geregistreerd partnerschap van: - Kind, stief- of pleegkind - Broer of zus (ook pleeg-, half- , stief broer of zus) - Ouders of schoonouders |
Één |
4. |
Bij geboorte binnen het gezin (kraamverlof) |
Twee |
5. |
Bij overlijden van: - Echtgenoot of partner - Kind (wat bij het gezin in huis woont) |
Van de dag van overlijden tot en met de begrafenis of crematie |
6. |
Bij overlijden van: - Ouders (ook schoon-, stief- of pleegouders) - Grootouders van de werknemer of echtgenoot - Een kind wat niet meer thuis woont of aangetrouwd kind - Broer of zus |
Één dag voor de dag van overlijden en één dag voor de begrafenis of crematie en indien de begrafenis of crematie geregeld moet worden, de tijd als bij 5. |
7. |
Bij een 25-jarig huwelijk of 25 jaar in dienst |
Één dag |
8. |
Bij een 40-jarig huwelijk of 40 jaar in dienst |
Twee |
9. |
Bij 25-, 40- of 50-jarig huwelijk van ouders (ook groot- of schoonouders) |
Één |